Bericht
  • EU e-Privacy Richtlijnen

    Wij maken gebruik van cookies, om onze website te verbeteren, en om het verkeer op de website te analyseren. Door op akkoord te klikken, geef je toestemming voor het plaatsen van alle cookies zoals omschreven in onze privacyverklaring. Ga voor meer informatie naar Privacy pagina.

    Bekijk Privacy Richtlijnen

 

Zijn de Bijbelse gegevens betrouwbaar?


1.0 Historische bron

‘Jezus feit of fictie?’

Wil de echte Messias opstaan?

afb.10Het Nieuwe Testament is de voornaamste historische bron van informatie over Jezus. Om deze reden hebben veel critici in de negentiende en twintigste eeuw de betrouwbaarheid van de Bijbelse geschriften in twijfel getrokken. Veel van deze beschuldigen hebben geen historische grond of die nu achterhaald zijn door archeologische ontdekkingen en onderzoek.
De gedachte dat de meeste geschriften van het Nieuwe Testament pas laat in de tweede eeuw geschreven zijn, hebben hun basis gevonden in de uitleg van professor F.C. Baur. Hij kwam tot de conclusie dat deze geschriften hun grond vonden in mythen en legendes die ontstaan zijn in de lange periode tussen Jezus’ leven en de tijd waarin deze verhalen op schrift werden gesteld. Maar in de twintigste eeuw hebben archeologische ontdekkingen de nauwkeurigheid van de handschriften van het Nieuwe Testament bevestigd. De ontdekkingen van oude papyrus handschriften (het John Ruland-handschrift, 130 na chr.; de Chester Beatty-payri, 155 na Chr. En de Bodmer-papyri II, 200 na Chr.; tot nu toe kennen we 20.000 handschriften) overbruggen de kloof tussen de tijd van Christus en de bestaande handschriften van later datum. Vondsten als deze hebben het wetenschappelijk vertrouwen in de betrouwbaar van de Bijbel vergroot.
De algemeen aanvaarde wetenschappelijke gedachte is, dat ieder boek van het Nieuwe Testament door een gedoopte Jood tussen de veertiger en de tachtiger jaren van de eerste eeuw (heel waarschijnlijk ergens tussen de jaren 50 en 75) is geschreven.

Vandaag de dag zeggen veel de ‘vorm-kritische’ theologen dat het materiaal mondeling werd doorgegeven,afb.11 tot het opgeschreven werd in de vorm van evangeliën. Zij komen tot de conclusie, zelfs al was het tijdperk veel korter dan eerst werd aangenomen, dat de evangelieverhalen de vorm aannamen van volksliteratuur (legenden, vertelsels, mythen en gelijkenissen). Maar volgens de critici die de opvatting van de ‘vorm-kritische’  theologen omtrent de mondelinge overlevering bestrijden, wijst erop dat ze het niet zo nauwgezet omgaan met de overlevering van Jezus’ woorden als nodig zou zijn. Wie [1 Corinthiërs 7:10, 12,25] aandachtig bekijkt, ziet dat deze woorden met zorg bewaard zijn en in onvervalste overlevering zijn doorgegeven. Bij de Joodse godsdienst was het gebruikelijk dat een leerling uit het hoofd leerde wat een rabbi onderwees. Een goede leerling was als ‘een gepleisterd reservoir dat geen druppel verliest’.

Een periode van twintig tot vijftig jaar is te kort om toe te laten, dat er een waarneembare verminking optreedt van de wezenlijke inhoud en zelfs van de specifieke bewoording van Jezus’  uitspraken.

2.0 Interne bewijsvoering

Het onderzoek naar de geschiedenis van de tekst heeft alleen vastgesteld dat de tekst die we nu hebben, de tekst is die oorspronkelijk werd opgetekend. Nu moet nog worden vastgesteld of het geschrevene geloofwaardig is. Dat is het probleem van de interne bewijsvoering. Deze interne bewijsvoering heeft dus te maken met de vraag of de schrijver ‘het vermogen heeft om de waarheid te vertellen’. Dit vermogen staat in nauw verband met de vraag hoe ver de getuige verwijderd was – zowel wat plaats als tijd betreft – van de vermelde gebeurtenissen. De nieuwtestamentische berichtgeving over het leven van Jezus en de leer van Jezus is opgesteld door mensen die zélf ooggetuigen zijn geweest of de berichten doorgaven van anderen die het zelf hebben meegemaakt.

  • 1 Johannes 19:35: ‘Johannes heeft dit met eigen ogen gezien’.
  • 2 Petrus 1;16: ‘Toen wij u vertelden dat onze Here Jezus Christus groot en sterk is en eens terug zal komen, was dat geen verzinsel. Ik heb met eigen ogen zijn macht en majesteit gezien’.afb.12
  • 1 Johannes 1:3: ‘wat wij gezien en gehoord hebben, vertellen wij ook verder omdat wij graag willen dat velen deel zullen hebben aan onze gemeenschap met de Vader en zijn zoon Jezus Christus’.
  • Lucas 1: 1-3: ‘Beste Theofilus, er zijn al verscheidenen boeken over het leven van Jezus Christus geschreven. Men is daarbij  steeds uitgegaan van wat de eerste discipelen en andere ooggetuigen hebben verteld. Toch dacht ik dat het nuttig zou zijn alles nog eens nauwkeurig na te gaan en u daarvan een geordend verslag uit te brengen’.
  • Lucas 3:1: ‘Keizer Tiberius was al vijftien jaar aan het bewind. Pilatus was gouverneur van Judea, Herodes gouverneur van Galilea, zijn broer Filippus gouverneur van Iturea en Trachonitis, en Lysanias gouverneur van Abilene’. 

Dat men de opgetekende gebeurtenissen van zo dichtbij meegemaakt heeft, is natuurlijk van groot belang voor de zorgvuldigheid van de getuige. Maar de historicus krijgt ook te maken met ooggetuige die bewust of onbewust onwaarheden vertelt, ook al staat hij  dicht bij het voorval en is hij in staat de waarheid te vertellen.

Verhalen over Jezus deden de ronde tijdens het leven van zijn tijdgenoten. Deze mensen konden stellig de juistheid van de verhalen bevestigen of ontkennen.
[Handelingen 2:22]: ‘Mannen van Israël, luister naar mij: Jezus van Nazareth is door God zelf gestuurd. De wonderen en bijzondere dingen die hij deed, zijn daar een duidelijk bewijs van. U hebt die met eigen ogen gezien’.
[Handelingen 26:24-28]: ‘Terwijl Paulus met zijn verdediging bezig was, riep Festus ineens: ‘Het is u in uw hoofd geslagen, Paulus!’ Al dat gestudeer heeft u gek gemaakt’.

afb.13Zelfs tegenover de tegenstanders beriepen de apostelen zich op datgene wat algemeen bekend was over Jezus. Ze zeiden niet alleen: ‘Kijk, we zagen dit..  .’ of ‘We hoorden dat…’, maar ze keerden de rollen om en zeiden dan: ‘U weet deze dingen toch ook … U heeft ze gezien, u weet dat het zo is’. Dus de eerste predikers hadden niet alleen rekening te houden met hun goedgezinde ooggetuigen; er waren andere, minder vriendelijke die ook goed op de hoogte waren van het optreden en de dood van Jezus. De discipelen konden geen onjuistheden riskeren – geen opzettelijke verdraaiingen van de feiten riskeren - , want ze zouden direct ontmaskerd worden door de mensen.
Eén van de opvallendste punten van de oorspronkelijke prediking is het vertrouwen waarmee ze een beroep deden op de kennis van hun toehoorders. Ze zeiden niet alleen ‘Wij zijn getuigen van deze dingen’, maar ze zeiden ook ‘U hebt die met eigen ogen gezien’. [Handelingen 2:22]. Dus de apostelen waren minder geneigd om van de feiten af te wijken. De aanwezigheid van vijandige getuigen onder de toehoorders weerhielden hen daarvan.
Ondanks hun partijdig zijn en de theologische vooronderstellingen van de evangelisten, beschrijven ze veel voorvallen die ze verzwegen zouden hebben als het producten van hun eigen fantasie waren geweest. Niemand die deze taferelen leest, kent of gehoord heeft, kan nog twijfelen aan de realiteit van de figuur Jezus om wie het gaat. Als een paar eenvoudige  mensen in het bestek van één generatie zo’n indrukwekkende persoonlijkheid – zo verheven en  hoogstaand, zo inspirerend - zouden hebben verzonnen, dan zou dat een wonder zijn en dat is veel moeilijker te geloven dan welk wonder uit de evangeliën ook.

3.0 Externe bewijsvoering

Historische echtheid?

Welke bronnen zijn er – buiten het geschrift dat onderzocht wordt – die de juistheid, geloofwaardigheid en echtheid ervan ondersteunen?

afb. jezus 13Twee vrienden van de apostel Johannes bevestigen het bewijsmateriaal dat uit zijn verhalen zelf geput kan worden. De geschiedschrijver Eusebius heeft geschriften bewaard van Papias, bisschop van Hierapolis (130 na Chr.): ‘De Oudste (de apostel Johannes) placht dit meestal ook te zeggen: Marcus , die de tolk was van Petrus, schreef nauwgezet alles op waar hij (Petrus) over sprak, zowel wat Christus had gezegd als wat Hij had gedaan, echter niet op volgorde. Want Marcus zelf was noch toehoorder noch metgezel van Jezus geweest’. Hij ging met Petrus mee die de uitspraken van Jezus meer praktisch toepaste dan dat hij er een verzameling van aanlegde. Marcus maakte dus geen vergissing toen hij op deze wijze bepaalde dingen neerschreef, want voor hem was dit het belangrijkste: niets weg te laten van wat hij had gehoord en er geen enkele onjuiste verklaring in op te nemen.
Irenaeus, bisschop van Lyon (180 na Chr.) was een leerling van Polycarpus, bisschop van Smyrna, die al 86 jaar lang christen was en op zijn beurt een discipel was van de apostel Johannes. Deze Irenaeus schreef: ‘Mattheüs gaf zijn evangelie uit onder de Hebreeën (d.w.z. de Joden) in hun eigen taal, toen Petrus en Paulus het evangelie in Rome predikten en de kerk daar stichten. Na hun heengaan (d.w.z. dood, die volgens de overlevering hoogstwaarschijnlijk plaatsvond tijdens de vervolging onder Nero in 64), gaf Marcus, de discipel en tolk van Petrus, ons zelf de hoofdzaak van Petrus’ prediking op schrift. Lucas, de volgeling van Paulus, tekende in een boek het evangelie op dat door zijn leermeester was gepredikt. Toen vervaardigde Johannes, de discipel van Jezus die zich ook aan zijn borst geworpen had (dit is een verwijzing naar Johannes 13:25 en 21:20), zelf zijn evangelie toen hij in Efeze in Azië woonde’.

afb. jezus 14De archeologie levert dikwijls overtuigend bewijsmateriaal van buitenaf. Het draagt bij aan het wetenschappelijk onderzoek van de Bijbel, niet op het terrein van inspiratie en openbaring, maar door de juistheid van de op schrift gestelde gebeurtenissen te bewijzen. De archeologie heeft talloze passages in hun waarde hersteld die door de critici waren afgekeurd als onhistorisch of in tegenspraak met op dat moment bekende feiten. Een moeilijkheid waar men voortdurend mee geconfronteerd wordt, is de neiging die velen hebben om bij de wereldse literatuur één norm of maatstaf aan te leggen en bij de Bijbel weer een andere. Als iemand de Bijbel als onbetrouwbaar terzijde schuift, moet hij of zij bijna alle literatuur uit de oudheid terzijde schuiven. Er bestaat geen geschrift uit de oudheid dat, wat tekst en echtheid betreft, gestaafd wordt door zo’n voortreffelijk aantal getuigenissen en dat zo’n schat aan historische gegevens biedt, aan de hand van een weloverwogen beslissing genomen kan worden. Niemand die er eerlijk mee om wil gaan, kan dit gegeven terzijde schuiven. Twijfel aan de historische geloofsbrieven van het christendom is gebaseerd op een onredelijk vooroordeel.

4.0 Wie zou willen sterven voor een leugen?

Kunnen we ervan op aan dat de getuigenverklaringen over Jezus waarheidsgetrouw zijn?

Ik geloof van wel, omdat van die twaalf er elf waren die vrijwel zeker de marteldood stierven, en wel op grond van twee dingen: de opstanding van Jezus en hun geloof in Hem. Ze werden gemarteld en geslagen en vonden vaak op de wreedste manier de dood:

  1. Petrus: gekruisigd
  2. Andreas: gekruisigd
  3. Mattheüs: het zwaardafb. jezus 15
  4. Johannes: een natuurlijke dood
  5. Jacobus, de zoon van Alfeüs: gekruisigd
  6. Filippus: gekruisigd
  7. Simon: gekruisigd
  8. Thaddeüs: dood door pijlen
  9. Jacobus, de broer van Jezus: gestenigd
  10. Thomas: speerstoot
  11. Bartholomeüs: gekruisigd
  12. Jacobus, de zoon van Zebedeüs: het zwaard

Maar veel mensen zullen zeggen: ‘Wat zou dat, heel veel mensen zijn gestorven voor een leugen: dat bewijst niets!’ Ja veel mensen zijn gestorven voor een leugen, terwijl ze dachten dat het de waarheid was. Wanneer nu de opstanding van Jezus niet had plaatsgevonden (en dus een leugen was), dan zouden de discipelen dat geweten hebben.
Deze elf mannen zouden in dat geval niet alleen voor een leugen gestorven zijn, maar dan zouden ze ook nog geweten hebben dát het een leugen was. Het zal niet meevallen  om in de geschiedenis elf mensen te vinden die voor een leugen stierven terwijl ze bovendien wisten dat het een leugen was.

afb. jezus 17In het boek Handelingen beschreef Lucas vervolgens de periode van veertig dagen na de opstanding, toen Jezus’ volgelingen hem van dichtbij gadegeslagen hebben.
‘Beste Theofilus, in mijn eerste boek heb ik u verteld over het leven van Jezus en zijn lessen en hoe hij terugging naar de hemel, nadat hij zijn apostelen verdere aanwijzingen door de Heilige Geest had gegeven. Gedurende de veertig dagen na zijn kruisiging is hij van tijd tot tijd bij de apostelen geweest en bewees hun op allerlei manieren dat hij het echt zelf was. Telkens sprak hij met hen over het Koninkrijk van God’. [Handelingen 1:1-3]
De apostelen moesten er zelf van overtuigd worden dat Jezus uit de dood was opgestaan. Eerst geloofden zij het niet. Ze gingen weg en verborgen zich [Marcus 14:50]. Zonder aarzeling lieten zij hun twijfel blijken. Pas na overvloedig en overtuigend bewijs geloofden ze. Zoals Thomas, die zei dat hij niet zou geloven dat Jezus uit de dood  was opgestaan, tenzij hij zijn vinger in de littekens van de spijkers had gelegd. Thomas stierf later de marteldood voor Jezus. Werd hij bedrogen?

Neem nu het voorbeeld van Petrus, die Jezus verloochende meerdere malen tijdens zijn verhoor. Tenslotte liet hij Jezus in de steek. Maar er gebeurde iets met Petrus. Slechts kort na Jezus’ kruisiging en begrafenis vertoonde Petrus zich in Jeruzalem, waar hij vrijmoedig verkondigde dat Jezus was opgestaan. Tenslotte werd Petrus gekruisigd met het hoofd naar beneden. Werd hij bedrogen? Waarom was hij bereid voor Hem te sterven? De enige verklaring die mij bevredigt, is 1 Corinthiërs 15:5: ‘Hij is gezien door Petrus’.afb. jezus 18
Nog zo’n typisch geval van ongeloof; de broer van Jezus, Jacobus [Math. 13:55; Marcus 6:3] hoewel Jacobus niet één van de oorspronkelijke twaalf was [Matth. 10:2-4] werd hij later als apostel erkend [Galaten 1:19] evenals Paulus en Barnabas [Handelingen 14:14]. Toen Jezus nog in leven was, geloofde Jacobus niet in zijn broer Jezus als Zoon van God [Johannes 7:5]. Het is best mogelijk dat hij, net zoals zijn broers en zussen de spot met hem gedreven heeft. Jacobus zal zich er wel voor geschaamd hebben dat Jezus overal de naam van de familie belachelijk maakte door zijn fantastische beweringen. (‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven; ik ben de enige weg tot de Vader, etc. etc.) Maar er gebeurde iets met Jacobus. Nadat Jezus was gekruisigd en begraven, predikte Jacobus in Jeruzalem. Zijn boodschap was dat Jezus stierf voor de zonden en  was opgestaan en leefde. Jacobus werd tenslotte één van de leiders van de kerk van Jeruzalem en schreef een boek, de brief van Jacobus.
De eerste woorden zijn: ‘Van: Jacobus, een dienaar van God en van de Here Jezus Christus. Zijn broer’.  Tenslotte stierf Jacobus de marteldood door steniging op bevel van Ananias, de hogepriester (Flavius Josephus rapporteerde het in zijn geschiedschrijving). Was Jacobus bedrogen?

Jezus’ volgelingen hadden de martelingen en de dood niet moedig tegemoet kunnen treden als ze niet overtuigd waren geweest van de opstanding van Jezus. De overeenkomst tussen hun boodschap en levenswandel was buitengewoon. De kans op  volledige overeenstemming in een grote groep is gering. Toch stemden ze allen overeen op het punt van de opstanding. Als ze bedriegers waren, valt het moeilijk te verklaren waarom er niet één van hen onder de druk bezweek. De standvastigheid van de apostelen, zelfs ten dode toe, kan niet zo maar worden weggeredeneerd.

5.0 Het belang van de Joodse Titus Flavius Josephus [1]

afb.11De Romeins-Joodse historicus Flavius Josephus noemde Jezus van Nazareth mogelijk in twee passages van zijn Oude Geschiedenis van de Joden, gepubliceerd in 93/94 na Chr. De eerste passage staat bekend als het Testimonium Flavianum [2] en gaat over de levensloop van Jezus.
Maar de betrouwbaarheid van het Testimonium Flavianum wordt al sinds de 17e eeuw betwist en vanaf de 19e eeuw is men het er over het algemeen over eens, dat het op zijn minst veranderd of zelfs volledig vervalst is door christelijke schrijvers. De tweede passage vermeldt alleen Jezus als de broer van Jakobus, waarschijnlijk Jakobus de Rechtvaardige. De meeste wetenschappers beschouwen die passage als authentiek.

Josephus heeft een langer stuk over Jezus geschreven dat het Testimonium Flavianum wordt genoemd, maar dit is ook één van de meest betwiste in de klassieke literatuur. Omdat …….  het bij oppervlakkige beschouwing overweldigend aanvullend bewijs van Jezus’ leven, wonderen, dood en opstanding lijkt te verschaffen.
Maar is het authentiek? En waarom heeft deze geschiedschrijver Josephus niet meer over zo’n belangrijk figuur in de eerste eeuw gezegd?

Wel, Flavius Josephus was alleen geïnteresseerd in politieke kwesties en de strijd tegen Rome. Dus voor hem was bijvoorbeeld Johannes de Doper belangrijker, omdat deze een grotere politieke bedreiging leek te vormen dan Jezus. Omdat Jezus en zijn volgelingen géén onmiddellijke politieke bedreiging [3] vormden, is het zeker begrijpelijk dat Josephus niet meer belangstelling voor deze sekte had – zelfs al bleek die achteraf bezien juist heel belangrijk te zijn.


[1] https://nl.wikipedia.org/wiki/Flavius_Josephus  
[2] https://nl.wikipedia.org/wiki/Flavius_Josephus_over_Jezus  
[3] De Evangeliën vertellen ons: ‘Omdat Jezus er zelfs geen bezwaar tegen had de Romeinen belasting te betalen’.