Bericht
  • EU e-Privacy Richtlijnen

    Wij maken gebruik van cookies, om onze website te verbeteren, en om het verkeer op de website te analyseren. Door op akkoord te klikken, geef je toestemming voor het plaatsen van alle cookies zoals omschreven in onze privacyverklaring. Ga voor meer informatie naar Privacy pagina.

    Bekijk Privacy Richtlijnen

 

De historische Jezus

Heeft Jezus werkelijk bestaan?

Het evangelie is het mooiste verhaal aller tijden. Een mens maakte geschiedenis: Jezus, een joodse man uit het jaar nul. De vraag naar de historische betrouwbaarheid van verhalen rond Jezus blijft echter leiden tot speculaties, want de belangstelling voor Jezus is groot en misschien zelfs wel groter dan ooit!

afb. jezus 1De kijk van de mensheid op Jezus is hoofdzakelijk bepaald door de canonieke evangelieën van het Nieuwe Testament. Maar de evangeliën zijn niet geschreven door de mannen naar wie ze zijn vernoemd. Het waren aanvankelijk anonieme teksten die geleidelijk hun vorm hebben gekregen, na de dood van Jezus. Ze bieden geen ooggetuigenverslagen van zijn leven. Het zijn getuigenissen van het geloof in God die mens is geworden, met als doel het verkondigen van een blijde boodschap. Buiten de Bijbel komt Jezus nauwelijks voor in geschreven teksten.

De vragen waar men in de bijbelwetenschap te maken heeft, zijn: ‘Waar haalden de evangelisten het materiaal vandaan? Was dát materiaal al eerder vastgelegd of uitsluitend via mondelinge traditie overgeleverd of niet?’

In 1865 heeft de Duitse wetenschapper Holtzmann een stevig fundament gelegd onder de inmiddels geformuleerde ‘nieuwe’ inzichten dat niet de evangelisten Mattheüs en Johannes de oudste papieren schreven, maar Marcus. Mattheüs en Johannes bleken niet de ooggetuigen te zijn geweest waar ze altijd voor gehouden waren. Dat was Marcus  overigens ook niet.  Maar hij schreef wel het oudste bijbelse evangelie, waar Mattheüs en Lucas materiaal voor hun eigen verhalen aan ontleenden. Dit heeft de weg vrij gemaakt voor de zgn.´Bronnentheorie´. ’Twee-bronnen-hypothese’ en later de ´Vier-bronnen-theorie. Zo zijn er meer theorieën ontstaan over de mogelijkheid dat de evangelisten uit meerdere bronnen hebben ‘getapt’. Een voorbeeld hiervan is de bron ‘Oer-Marcus’ of Proto-Marcus, de zgn. Q-bronnen, de apocriefe evangeliën …………… tot de bronnentheorie van David Flusser.

1.1 De bronnenhypothese

afb. jezus 2Omdat de evangelieën van Marcus, Mattheüs en Lucas een vergelijkbare opbouw hebben, worden zij wel de synoptische evangeliën genoemd. Het blijkt dat zij naast veel overeenkomsten ook veel verschillen vertonen. Zo hebben Marcus en Mattheüs 600 verzen met min of meer dezelfde inhoud. Maracus en Lucas 350 verzen, terwijl Mattheüs en Lucas slechts 235 verzen gemeenschappelijk hebben. Daarnaast zijn er 350 verzen die alleen bij Mattheüs voorkomen en 548 verzen alleen bij Lucas. Mattheüs en Lucas gebruikten voor hun samenstelling van hun evangelie enerzijds Marucs en anderzijds een andere bron, een bron die tot heden niet ‘gevonden’ is. Deze bron, die Q (van het Duitse Quelle = bron) wordt genoemd, zou een belangrijke voedingsbron geweest kunnen zijn voor de evangelisten. Maar het vermoeden bestaat dat Marcus uit nog meer andere bronnen heeft geput, t.w. de ‘Oer-Marcus of Proto-Marcus’. Uit deze Proto-Marcus zouden Mattheüs en Lucas hebben geput. Daarnaast kenden deze laatste twee evangelisten ook materiaal dat niet terug te vinden moet zijn geweest in Proto-Marcus of ook niet in de Q-bronnen. Dit wordt meestal met M (voor Mattheüs) en L (voor Lucas) aangeduid.
Er moesten dus meer bronnen zijn geweest: één waaruit Mattheüs heeft geput zonder dat Lucas die kende en andersom één waaruit Lucas kon putten zonder dat Mattheüs daarvan afwist. Deze overeenkomsten en verschillen zijn al in de Oudheid door o.a. de kerkvader Augustinus (354-430) opgevallen.

De wens die achter de bronnetheorie ligt, is de historische betrouwbaarheid van de evangeliën, ondanks de vele verschillen tussen de parallelverhalen, nog enigszins te handhaven. Als de evangeliën die tientallen jaren na Jezus’ dood werden geschreven, teruggaan op oudere geschriften dan is daarmee een zekere historische betrouwbaarheid gegarandeerd. Het is dit verlangen naar historiciteit dat de bronnentheorie overeind houdt. Maar op deze manier worden de schrijvers van de evangeliën gedegradeerd tot kopiïsten – mechanische overschrijvers – van historische bronnenmateriaal, verzamelaars van oude stukken tekst die zij als het ware met behulp van schaar en lijmpot aan elkaar hebben gelijmd. In zo’n situatie kan de Bijbel alleen nog maar worden omschreven als ‘Gods oude plakboek’.

Ieder tijd krijgt de Jezus die het verdient!

1.2 De apocriefe evangeliën

De zogeheten apocriefe evangeliën [1] - er zijn er 68 bekend - zijn van weinig waarde voor de historische Jezus. Ook in de apocriefen van het Oude Testament  en de rollen van de Dode Zee die (grotendeels) vóór Jezus' geboorte zijn geschreven, vindt men geen directe aanwijzingen van Jezus’ leven terug. Wel zijn deze bronnen van zeer groot belang voor de historische en religieuze matrix waarbinnen Jezus geleefd moet hebben.

afb. jezus 3De meeste van deze  apocriefe teksten zijn verloren gegaan, maar uit de overgebleven fragmenten wordt duidelijk dat zij met veel zin voor mythologie, magie en fantasie de onbekende aspecten van Jezus’ leven invullen (vooral uit zijn kinderjaren). De bewaard gebleven teksten dateren alle van ná de canonieke evangeliën.
Sommige ervan hebben grote invloed gehad op de volkse overleveringen. Zo stammen bijvoorbeeld de geboortegrot van Betlehem (waarboven de huidige Geboortekerk gebouwd werd) en de namen van Maria’s ouders, Joachim en Anna, uit het 2e-eeuwse apocriefe Proto-Evangelie van Jacobus. De os en de ezel in de stal komen uit het 5e-eeuwse Evangelie van pseudo-Mattheüs (door de schrijver zelf, De geboorte van Maria en kindertijd van de Verlosser genoemd).

Mogelijke uitzonderingen zijn een fragment van het Evangelie van Petrus, met wellicht enkele minieme historische herinneringen aan Jezus, en het bekendste van alle apocriefe evangeliën: het Koptische evangelie van Thomas. Dit laatste werd in 1945 bij het Egyptische dorp Nag-Hammadi ontdekt en is de vertaling van een 2e-eeuws Grieks origineel. Sommige onderzoekers veronderstellen dat het evangelie van Thomas uitspraken van Jezus bevat die teruggaan op oudere tradities dan de canonieke evangeliën. Het evangelie van Thomas bevat geen enkel verhaal over Jezus; biografische bijzonderheden kan men er dus niet in vinden.


 [1] Apocriefe evangeliën van het Nieuwe Testament zijn boeken, waarvan sommige kerken wel en andere niet vindne dan deze deel uitmaken van de canon van het Nieuwe Testament. Enkele voorbeelden zijn: Het evangelie van Petrus,, het evangelie van Filoppus, het evangelie van Nikodemus, het evangelie van Thomas, etc., etc.

1.3 Buiten-bijbelse bronnen

Berichten over Jezus buiten de bijbel - Flavius Josephus, Tacitus, Plinius de Jongere, Suetonius, en de Talmoed - zijn van latere datum.  Zij komen sporadisch voor en bieden weinig nieuws.

Het geschrift de ‘Joodse Oudheden’(boek 18, hoofdstuk 3, paragraag 1-5) van de belangrijkste Joodse historicus (Geboren in 27 n. Chr.) van die tijd, Flavius Josephus, bevat twee verwijzingen naar Jezus. De eerste betreft het Testimonium Flavianum, de ander is een verwijzing naar Jezus als broer van Jacobus.  Hij schrijft over een wijs man die wonderbaarlijke daden verrichtte, een leraar van mensen die de waarheid graag aannemen, en over aanhangers van Jezus die hem beschouden als de christus. Bij de betrouwbaarheid van het Testimonium Flavianum zet men vraagtekens, aangezien daar wijzingingen in aangebracht lijken te zijn door latere christlijke kopiïsten; overschrijvers!

afb.1In de Talmoed (ca. 100-200 n. Chr.) wordt geschreven over Jezus. Hoewel de oude Joodse literatuur jezus slechts spaarzaam noetm, ondersteunt zij de bewering dat hij een genezer en wonderdoener was. Zelfs al schrijft zij deze activiteiten toe aan toverij. Daarnaast bewaart zij de herinnering dat hij een leraar was, en dat hij  discipelen had (5 stuks) en dat niet alle knappe koppen tot het eindoordeel waren gekomen dat hij een ‘dwaalleraar’ of ‘bedrieger’ was.

Thallus een Samaritaanse historicus wiens geschriften niet bewaard zijn gebleven beschreef in 52 n. C niet alleen de geschiedenis van het oostelijke Middellandse Zeegebied maar ook verwees hij naar de drie uren durende duisternis die viel toen Jezus aan het kruis stierf. Dit werk wordt omstreeks 221 door Julius Africanus geciteerd. Thallus is de eerste referentei naar Jezus buiten de Evangeliën om.

Mara Bar-Serpion was een Syrische schrijver die in 73 na Chr. vanuit de gevangenis een brief naar zijn zoon schreef. Het is één van de eerste heidense verwijzingen naar Jezus, als we ervan uitgaan dat de schrijver met de benaming ‘wijze koning’ Jezus bedoetl
Philo van Alexandrië (ca. 20 v.Chr tot ca. 40 n.Chr.) noemt Jezus niet. In de rabbijnse bronnen (voornamelijk in de Babylonische Talmoed ) komen enkele referenties naar Jezus voor, maar niet elke verwijzing is even duidelijk.
Plinius de Jongere  schreef in 112 na Chr. een brief aan keizer Trajanus waarin hij de christenen beschrijft en Christus noemt.

Desondanks is er tegenwoordig geen serieuze onderzoeker meer die bestrijdt, dat Jezus werkelijk in Palestina geleefd heeft en dat hij rond 30 na Chr. onder de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus in Jeruzalem aan hetkruis is gestorven.
Er zijn tal van teksten uit de eerste eeuwen die Jezus noemen. Maar zijn er uit diezelfde periode ook teksten die het bestaan van Jezus in twijfel trekken? “Nee, er zijn geen documenten uit de Oudheid bekend die het bestaan van Jezus ontkennen”. Dat is frappant als je bedenkt dat er in de Oudheid wel mensen zijn die fel tegen Jezus tekeergaan. De Griekse filosoof Celsus (leefde in de 2e eeuw) is er één van. 

1.4 Tienduizenden correcties

afb.2De bijbelse evangelisten – de (over|)schrijvers – waren vrijlaat met het opschrijven van ‘verslagen’, die dus allerminst ‘ooggetuigenverslagen’ kunnen worden genoemd. Ze maakten gebruik van ander materiaal en over dit materiaal weten we heel weinig met zekerheid te zeggen.
In de vorige eeuw werden er belangrijke handschriftvondsten gedaan. Twee daarvan, de Codes Sinaiticus (ontdekt in St. Catharinaklooster in de Sinaïwoestijn) en de Codex Vaticanus, beide uit de 4e eeuw, vormen de ruggengraat van alle moderne bijbelvertalingen. De door de Duitse geleerde Tischendorf ontdekte Codex Sinaiticus, bevestigde dat de codex zelf al een ‘levendige geschiedenis van tekstcorrectie’ te zijn. Er worden naast de negen verschillende correctoren nog eens vijfduizend correcties aangebracht. Een vergelijking tussende Codex Sinaiticus en de Codex Vaticanus (bijna even oude handschriften) heeft uitgewezen dat in de evangelie al op meer dan driezuizend punten van elkaar afwijken. Met andere woorden de boeken van de Schrift zijn al vroeg een slagveld van tekstveranderingen en bewerking geworden; al in de eerste honderd jaar van hun bestaan.

1.5 Tekstverandering. Moedwillge verandering?

In de tweede helft van de 3e eeuw was er behoefte aan nieuwe handschriften, omdat veel verloren was gegaan tijdens de Romeinse vervolgingen> Voor het ‘her-schrijven’ werd niet de meest oorspronkelijke tektst gekozen, maar de – volgens de tekst-schrijvers of de kopiïsten – in theologisch opzicht beste tekst. Dat wil zeggen, det tekst die aansloot bij de reeds gevormde theologie aan het einde van de 3e eeuw!
De tekst die het meeest overeenkwam met de denkbeelden van die tijd> Woorden en leringen van Jezus werden op deze wijze dus aangepast aan de opvattingen van die tijd!

Teksten werden dus passsend gemaakt aan de toen heersende theologische inzichten. De meest markante veranderingen in doctrinaire opf moedwillige zin hebben betrekking op de maagdelijke geboorte , de doop in de Jordaan en de opstanding!

Samengevat

‘De mens heeft de neiging zijn geloof en zijn ethiek aan te passen aan wat hem goed uitkomt’.

afb. jezus 4Het kerkelijke christendom berust niet op de intrinsieke leringen van Jezus van Nazareth, maar op een later gevormde godsleer die de leringen van Jezus achteraf aanpaste aan eigen inzichten. De theologische inzichten van toen oefenen heden ten dage nog een grote invloeden op ons dagelijks leven uit!

Religies zijn instituten die zijn opgetrokken rondom een bepaald idee over hoe de dingen in elkaar steken. Maar wanneer theologische ideeën een vaste vorm aannemen en in steen worden gebeiteld, worden ze dogma’s en doctrines genoemd. Ze worden dan ongeveer onbetwistbaar genoemd, wat vaak resulteert in:  ‘Onze religie is de enige ware religie’.

Georganiseerde religies en repressieve samenlevingen zijn dan ook een probleem; ze verbieden namelijk tolerantie en ‘vrijheid’. 

1.6 Consensus

pearsZullen we dan ooit nog met zekerheid vast kunnen stellen of Jezus echt heeft bestaan? We weten allemaal, dat dat lastig is. ‘wat zou je daarvoor moeten vinden? Het graf van Jezus? Of zijn botten? Maar hoe kom je er dan achter dat het echt om resten van Jezus gaat? Je hebt geen DNA dat je kunt vergelijken. Misschien dat het ontdekken van een tekst van Jezus zou helpen? Maar dan geldt weer: ‘Hoe weet je dat die tekst echt van Jezus is?” Het is een probleem dat inherent is aan elk historisch onderzoek. “We kunnen niet verifëren, alleen maar reconstrueren”.